zaterdag 20 maart 2010

Jozef en zijn broeders

Jozef en Juda waren de meest in het oog springende zonen van Jacob.
Beiden maken een lange ontwikkeling door in de verhalen waar zij een rol in spelen. Jozef wordt een machtig man, ver boven zijn familie uitgegroeid. Juda groeit uit naar leiderschap als primus inter pares over zijn broers. Als Jozef in de put zit stelt Juda voor hem te verkopen aan de langstrekkende karavaan, niet zo mooi om je broer te verkopen, maar daardoor redt hij wel zijn leven en is Juda instrumenteel in de lotswendingen die in toekomst gaan plaatsvinden. Later pleit Juda in de langste monoloog in de hele Tora voor zijn broer Benjamin.
Niet voor niets geeft de oude Jacob op zijn sterfbed sprekend tot zijn twaalf zonen de langste en de beste zegenzeggingen aan Juda en Jozef (zijn dochter Dina wordt niet genoemd …).
In de later opgekomen legenden worden op basis van beeldrijke voorzeggingen van de profeten en een enkele passage uit de Talmoed gesproken van twee messiassen die zullen komen, een Masjieach ben Joseef (messias uit de stam van Jozef/Ephraim) en een Masjieach ben Juda (Messias uit de stam van Juda). Eerst komt de Masjieach ben Yoseef als voorbereider van de definitieve Messias; maar deze legenden zullen we laten rusten, ze lenen zich makkelijk als proviand voor fanatiekelingen.
Hou je bijbel erbij als we nog wat meer vertellen over Jozef en de prachtige verhalen, waarin hij de hoofdrol heeft.

Jozef en zijn broeders


Jozef is een uitgebreid in de Tora beschreven karakter, dat zich in de loop van zijn leven ontwikkelt in een duidelijke lijn van ontplooiing. Nog meer dan bij Jacob lijkt zijn personage te zijn uitgewerkt in markante trekken. In het begin van zijn leven komt Jozef over als een jongen met een uitstekend verstand, een rijke fantasie en een uitzonderlijk vermogen om dieper te schouwen. Duidelijk is hij verwend en de kleurige mantel symboliseert zijn kleurige en beeldrijke talenten en tegelijk belichaamt deze uitdossing ook zijn voorgetrokken positie als zoon van Jacobs grote liefde, Rachel. Jong, overmoedig en arrogant weet Jozef zijn enorme talenten en geestkracht nog niet in de hand te houden. Hypocriet klikt hij over zogenaamde zonden van zijn broers en met zijn op zich inhoudsrijke dromen gaat hij slordig en ontactisch om. Dat leidt tot de heftige poging van zijn gekwetste en getergde broers hem uit de weg te ruimen.

De doodsangst en de spanningen van de slavernij zullen de jonge Jozef tot inkeer hebben gebracht. Het is opmerkelijk hoe Jozef in de volgende episoden van zijn leven de tegen- en terugslagen telkens weet te overkomen en uit te buiten tot hun tegendeel. In zijn positie als slaaf en gevangene gaat hij zijn gaven beter gebruiken. Hij leert op langere termijn te denken en blijkt een uitnemend organisator. Hij is allengs meester geworden over zijn fantasie en over zijn dromen en over die van anderen. Hij kan deze gaven nu inzetten voor zijn eigen zaak en die van anderen.
In Egypte heeft hij gaandeweg succes, in het begin echter steeds onderbroken door diepe terugslagen. Als slaaf van generaal Potifar klimt hij op tot house manager; hij weerstaat de verleidingspogingen van zijn vrouw, maar komt toch door haar toedoen in de gevangenis. Ook daar boert hij toch weer goed, – hij weet steeds vertrouwen te winnen – en wordt een soort assistent directeur van de gevangenis. Daar komen ook twee belangrijke hovelingen terecht, de schenker en de bakker. Jozef is een expert in dromen, zoals eerder al gebleken. Hij verklaart de dromen van de beide heren, die ook weldra precies zo uitkomen, de schenker komt spoedig vrij en de bakker wordt opgehangen. De schenker zal later nog een belangrijke rol spelen om Jozef als droomuitlegger naar het hof van de Farao te halen.
Jozef is gaan beseffen dat hij een dienaar is, dat hij een instrument is geworden van een oneindig grotere macht, zoals naar voren komt in de droomuitleg aan Far’o: God geeft Far’o zijn bedoeling te kennen en Jozef is alleen maar de doorgever.
Op zijn manier heeft hij contact gemaakt met de God van Israël, zijn vader.

Nog duidelijk komt dit besef naar voren bij de hereniging van Jozef met zijn broers.
Het lijkt wel of Jozef een subtiel maar lastig parcours heeft uitgezet voor zijn broers, waarlangs zij geleidelijk tot besef van schuld konden komen en tot inkeer. Immers pas dan, als Jozef merkt dat zijn broers wezenlijk zijn veranderd kan hij zijn eventuele wraakplannen laten gaan, kan hij kiezen voor het verlangen naar zijn familie, voor de ook altijd levend gebleven liefde, die herhaaldelijk in de vertelling blijkt, als de emotie Jozef in het proces van weerzien overvalt; pas dan kan hij zich bekendmaken en komen tot ontmoeting en verzoening.
Het besef van de broers omtrent hun bezwarend verleden breekt door nadat ze drie dagen gevangen zijn geweest; ze zeggen dan tot elkaar (Gen. 42:21): “We hebben inderdaad schuld tegenover onze broer wier doodsangst wij hebben gezien toen hij ons smeekte en wij niet naar hem geluisterd hebben, daarom is deze ellende over ons gekomen.”
In de verzen, waarin Jozef in de put wordt geworpen (37:21 e.v.) wordt van de doodsangst en van de smeekbeden van Jozef vanuit die put geen gewag gemaakt. Pas hier, na drie dagen afzondering in gevangenschap in deze penibele omstandigheden dringt de impact van die smeekbeden tot de broeders door en beseffen ze de verharding van hun hart. Pas nu, vele bladzijden later, lezen wij, via het verslag van de woorden van de berouwvolle broers, over die hartverscheurende smeekbeden; bekende bijbelcommentator Nechama Leibowitz wijst op de narratieve vondst om dit nu pas te vermelden, als krachtig literair middel om het berouw van de broers tastbaar te maken.
Als Jozef de overtuiging heeft dat de broers werkelijk veranderd zijn, kan hij zich bekend maken en zeggen: “Maar God heeft mij vooruitgezonden tot grote redding …” (45:7).

van herders tot onderdeel van de Egyptische natie

In het vervolg van dit verhaal wordt de aankomst van Jacob met zijn gevolg van zeventig verhaald.
De groep vestigt zich in het land Choshen dank zij de macht van onderkoning Jozef.
Niet onderschat mag worden de enorme overgang die met Jozef wordt ingeluid, Jozef, die als eerste in de familiegeschiedenis de sprong heeft gemaakt van herdersjongen naar een nieuw sociaal niveau, namelijk naar een functie waarin politiek, vooruitzien, beleid op lange termijn, centraal stond, anders gezegd: naar een positie binnen de toenmalige ‘moderniteit’ van de georganiseerde naties van het Midden-Oosten. Vanuit die positie leidde hij de familie van Jacob uit de anonimiteit van de steppen binnen in de politieke geschiedenis, die met het boek Shemot/Exodus in volle omvang wordt voortgezet.
De familie van Jacob neemt een sprong in de richting van het worden van Am (volk) Israël.
Zo begint het met de puber Jozef, de lieveling van zijn vader en drager van de kleurige mantel, die lasterpraatjes over zijn broers aan vader overbrengt (de midrasj – uitleggende verhaaltraditie – zegt: overtredingen door de broers van de Noachitische wetten), de jonge Jozef die nog naïef zijn dromen vertelt, waarin hij overheersend centraal staat,zodat zijn de broers, ten prooi aan jaloersheid, hem willen ombrengen, als hij hen opzoekt op het veld. Uiteindelijk besluiten ze onder invloed van Juda de voorlopig in een put geworpen broer te verkopen aan een voorbijtrekkende karavaan.
Het loopt uit op een Jozef, die zich verzoend heeft met zijn familie en ook hier speelt Juda een belangrijke bemiddelende rol. Jozef redt dan zijn vader en broers van de hongersnood, maar niet alleen hen, het hele land Egypte wordt dank zij hem behoed voor hongersnood en profiteert van zijn vooruitziende blik en zijn machtige organisatievermogen.
In de (door mij op de nog-te-lezen-lijst staande) tetralogie van Thomas Mann ‘Joseph und seine Brüder’ heet het vierde deel: ‘Joseph der Ernährer’, Jozef de voeder.

de wegwijzer

Ik ga nog in op één van de vele kleurige en dramatische gebeurtenissen van deze geschiedenissen. Het lijkt een vrij onbelangrijk detail dat in 37: 15-18 wordt verteld over Jozef, die op weg is in opdracht van zijn vader naar zijn broers die ergens in de steppen het vee weiden:
(NBV)“15 Toen Jozef daar in het veld ronddwaalde, kwam hij iemand tegen die hem vroeg wie hij zocht. 16 ‘Ik ben op zoek naar mijn broers,’ antwoordde hij. ‘Kunt u me zeggen waar zij het vee aan het weiden zijn?’ 17 ‘Ze zijn hier niet meer,’ zei de ander, ‘ik hoorde hen zeggen dat ze naar Dotan wilden.’ Jozef ging zijn broers achterna en trof hen in Dotan aan.“
Uitgangspunt bij Tora-verklaring is dat er nooit iets voor niets staat.
Ook al lijkt het een onbelangrijk detail, het feit dat het is opgenomen in het verhaal houdt in dat het een betekenis of boodschap heeft.
In de hierboven opgenomen vertaling staat, dat Jozef ‘iemand tegenkwam’. Letterlijk vertaald staat er: ‘Jiemtsehoe iesh’ ofwel: een man (iesh) vond hem. Wanneer er sprake is van een anonieme ‘man’ gaat het in de Tora meermalen om een instroming in de manifeste wereld van een transcendente kracht, die een belangrijke wending teweeg brengt. Soms wordt hij een ‘man’ genoemd, zoals de mannen die bij Awraham op bezoek komen en hem de geboorte van Jitschak in het vooruitzicht stellen; en zoals de ‘man’ met wie Jacob heeft geworsteld aan de Jabbok.
Soms wordt hij een boodschapper genoemd. een ‘mal’ach’, later via het Griekse equivalent ‘angelos’ vertaald als ‘engel’.
De veel geraadpleegde Middeleeuwse commentator Rabbi Shlomo Jitschaki (RASHI) verklaart beknopt, dat het hier gaat om (de engel) Gabriël; zie ook het boek Daniël, waarin gewag wordt gemaakt van ‘een man Gabriël’, waar het duidelijk gaat om een engel-achtig fenomeen (Daniël 9:21 )
Daarmee kiest deze commentator duidelijk voor de interpretatie dat het hier een ingreep van de Eeuwige betreft.

Hoe het ook zij, het is duidelijk dat het hier een draaipunt betreft in de afwikkeling van het drama van Jozef en zijn broeders, ja zelfs in de geschiedenis en het lot van Israël. Jozef was verdwaald. Als hij de man niet had ontmoet had hij zijn broeders waarschijnlijk nooit gevonden. Misschien was hij wilde dieren tegengekomen, rovers, misschien was hij onverrichter zake teruggekeerd naar het kamp van zijn vader.
Hij was waarschijnlijk nooit in Egypte terecht gekomen (en als hij er onverhoopt toch terecht zou zijn gekomen was zijn geschiedenis zich daar heel anders verder ontwikkeld, was de broederschuld niet opgetreden, was Jozef nooit de redder van zijn familie geworden). Waarschijnlijk was Jacob en zijn zeventig mensen nooit in Egypte aangeland, althans niet op de manier zoals in de Tora beschreven met de vestiging in het land Chosjen, de bevolkingsaanwas, de toenemende onderdrukking en tenslotte de Exodus.

toeval of sturing?


Is het toeval dat de ‘man’ op de weg van de verdwaalde Jozef kwam?
Eeuw in eeuw uit is de vraag of een essentiële schakelgebeurtenis (b.v. een ontmoeting) nu zuiver toeval is geweest of een ingreep Gods. Het is een onderwerp, dat gezellig bediscussieerd werd en wordt aan de borreltafel (of bij het nomaden kampvuur, wie weet) en tussen wetenschappers, theologen en filosofen, in gewichtige academische fora. Op belangrijke historische wendingspunten, maar ook in de individuele levens van onberoemde personen zijn er staaltjes van al dan niet schijnbaar toeval te geven.
Wie ben ik om een overzicht te geven van de stand van deze discussie, die in populair wetenschappelijke vorm een eigentijdse variant kent – waar het gaat over biologische evolutie – onder de noemer van ‘intelligent design’.
Ik wijs er hier op, dat de Tora suggereert, dat er een bovenmenselijke, zo je wil goddelijke sturing is. Een sturing, die kennelijk wil, dat Jozef zijn beproeving tegemoet gaat, dat de broeders hun dwaling aan hem begaan, zodat Jozef vanuit de diepste put via toppen en dalen naar zijn hoogste glorie kan stijgen, waardoor hij zijn familieleden vanuit hun ontberingen een veilige plaats van welvaart kan bieden, welke plaats weer wordt tot een oord van ellende, van waaruit zij uiteindelijk uit de slavenketens bevrijd optrekken naar de Sinaj, waar zij de openbaring van de Tora krijgen, waarna etcetera de geschiedenis verder rolt met een beurtelings oplichtende dan weer in duistere raadselachtigheid verzinkende finaliteit.

Misschien is onze grootste vrijheid als mens niet zozeer dat wij in opperste vrijheid kunnen kiezen als wel dat wij de vrijheid hebben ons af te sluiten óf ons te openen voor welke boodschapper ons vanuit een grotere dimensie met zijn tekens, met zijn richtingwijzing tracht te bereiken.
Misschien is dat de kwaliteit van Jozef geweest – behalve dat hij een helder verstand had, een prima intuïtie, een visie om te schouwen en dromen in hun essentie te begrijpen – : de kwaliteit om in de nood van het moment, verdwaald in eindeloze velden, open te staan voor tekenen, die de juiste richting aangaven; en wie weet geeft dat aan die hogere dimensie (God zo je wil) de gelegenheid zich te openbaren met de noodzakelijke weg die te gaan is. Voor Jozef ging die weg via een diepe put en een lange ballingschap.

Tenslotte: het is opvallend hoe vaak de aanvankelijke menselijke verkeerdheden, dwalingen, vooruit: zeggen we zonden, de geschiedenis juist essentieel vooruit duwen. Met het eten van de boom der kennis begint de geschiedenis der mensen, de jaloersheid en naijver van Jozefs broeders brengen Jozef – en uiteindelijk Israël – in Egypte. In deze zelfde parasha brengt de zonde van Juda met Tamar het nageslacht voort dat zal leiden tot David ha-melech (koning David) en diens zonde met Batshewa brengt Shlomo ha-melech (koning Salomo) voort.

Ik ben benieuwd wat je van dit verhaal vindt en of je er iets hebt gevonden, dat past in je eigen leven…

varia

Lack and vessel

to the degree that we appreciate and are conscious of the lack in us
we create a vessel for receiving the light of the creator, zei Michael Berg één van Kabbala broeders uit de Berg familie, die de wereld bestookt met hun gepopulariseerde en gesimplificeerde kabbala uitleg.
Niet zelden sturen ze toch een zinnige gedachte rond in hun mail-brieven, zoals deze. Besef hoe groot je tekort schiet en ga niet down maar apprecieer het. Hoe groter het tekort, hoe groter het vessel (vat = ongeveer bewust verlangen, verlangend inzicht), dat het ontvangen licht kan bevatten.

belangrijke joden

Vandaag kreeg ik weer eens een lijstje gemailed met 'BELANGRIJKE JODEN'.

Het meest nieuwsgierig maakte mij de bewering, dat Stalin een jood is gezien zijn oorspronkelijke naam: Djugashwili (voluit: Josif Vissarionowitsj Djugashwili), waarbij Djuga Georgisch voor jood zou zijn (shwili=zoon), komt neer op zeg maar Joe Jewison....

Ik heb dit nagezocht op internet maar het is echt onzin. Het meest volledige antwoord lijkt gevonden op weblog van het fascistische Stormfront.org (excusez), een post vertaald uit het Russisch:

"Merk op dat in de Ossetische taal, het woord "dzuga" betekent "koppel", "koppel". Een andere etymologie suggereert Gergely Lebanidze. In het artikel 'Wees niet bang voor de test "(Pravda. 1988. September 1.), Schrijft hij dat" Joogh "in de vertaling van de oude Georgische " staal " betekent. En dus, gelooft hij, vandaar het pseudoniem - "Stalin". Unbegaun het niet eens met hem, en beweert dat de bijnaam "Stalin" op geen enkele wijze verbonden is met de naam Dzjoegasjvili, echter, hij oppert (zonder verwijzing naar de bron) een vreemde interpretatie van het woord "Joogh" - "prullenbak." Een andere onderzoeker, een prominent Georgisch schrijver Keith Buachidze, van mening dat "Joogh" niet "staal" betekent, maar een zeer oude heidense Georgische woord is met Perzische tint, waarschijnlijk verspreid tijdens de periode van de Iraanse heersschappij over Georgië".

Nog een citaat uit dit anonieme stuk, een uitspraak van Leon Trotsky (wél een jood): " Leon Trotski, beschrijft Stalin met de volgende woorden: "... ruw onbehouwen karakter, zoals de Ossetiërs, die leven in de hoge bergen van de Kaukasus" (L. Trotski, Stalin. M., 1990. Blz. 21)."

Overigens, typisch aandoenlijk joods trekje om ons bestaansrecht te ondersteunen met lange lijsten van verdienstelijke bijdragers aan het wereldwelzijn, Nobelprijswinnaars, literatoren etc. etc. Merk op dat een belangrijke religieuze figuur er niet op staat: Jesjoe ben Joseef, of wel Jezus.

Het kan allemaal natuurlijk ook tegen ons gebruikt worden...joden zijn uit op de macht, heel slim infiltreren ze in alle lagen van de maatschappij om de heerschappij te veroveren (protocollen van Zion, favoriete mythe van Hitler).

Daarom even ter verlichting deze witz: goed nieuws!
Meneer Cohen zit op een bankje en leest een rechtse en berucht antisemitische krant. Opvallend is een artikel zichtbaar met een antisemitische kop. Cohens beste vriend, meneer Polak, loopt langs, ziet het artikel en stopt geschrokken.
Polak: wat zie ik nou? Die krant kan je toch niet gaan lezen, lees het NIW, dan weet je genoeg!
Cohen: die staat vol met verhalen over antisemitisme, problemen in Israel, problemen in de Joodse Kille (gemeente); ik lees liever goed nieuws. In deze krant staat dat de Joden al het geld bezitten, dat ze de banken in handen hebben, dat ze de media controleren, dat de joden in Hollywood de dienst uitmaken; allemaal goed nieuws!

022010

Achilles en de compassie


In Boek XXIV van de Ilias van Homerus staat deze scene, waarin Trojaanse koning Priamus de tocht waagt naar de tent van Achilles, die zijn zoon Hector heeft verslagen; Achilles wil het lijk van Hector, die op zijn beurt Achilles liefdesmaat Patroclus heeft gedood niet teruggeven aan diens vader. Priamus smeekt Achilles
"(...)Achilles! Heb eerbied voor de goden! Herinner je vader! Toon in naam van hem mededogen met mij! " Deze woorden bewogen Achilles, en hij huilde, herinnerde zich beurtelings zijn afwezige vader en zijn verloren vriend. Met ontferming bewogen voor Priamus' zilveren lokken en baard, hief hij hem van de grond en sprak: "Priamus, ik weet dat gij hebt naar deze plek bent gekomen geleid door een god, want zonder goddelijke steun had geen sterveling zelfs in de bloei van zijn jeugd deze poging durven wagen. Ik willig uw verzoek in, want ik ben daartoe gebracht door de kennelijke wil van de liefde."
Deze scene vind ik een vroeg icoon voor wat compassie is.
Gezworen vijanden ontmoeten elkaar rond dood en verlies en vergieten samen de tranen voor verloren geliefden; zo is ontmoeting zelfs in barre situaties van extreem heldendom en wraak en weerwraak toch mogelijk.
Ik moet onvermijdelijk denken aan Israel en de Arabieren, de lijken van de omgekomen Israelische soldaten, wier teruggave niet heeft geleid tot wederzijds geuite tranen en menselijke ontmoeting.

RC 031009

Joods Helleens

Natuurlijk simplificeer ik bijna ontoelaatbaar grof, maar sprekend over onze huidige 'beschaving' wordt deze gezien als voortvloeiend uit de Helleense en Joodse bijdrage.
De Helleense bijdrage zie ik dan als tweevoudig: het besef van de tragedie, het drama van het menselijk en maatschappelijk leven, dat onderworpen is aan het lot, ja zelfs het noodlot (een loot van de goden).
De tweede bijdrage is natuurlijk het analytisch denken, het gebruik van de rede, dat met Plato en Aristoteles een aanvang neemt en dat hernomen is in de Renaissance en geleid heeft tot onze ongekende wetenschappelijke bloei.
De joodse bijdrage is ook tweeledig.
De eerste is het besef van waarden, tot uiting komend in een ethiek die geworteld is in een transcendent bewustzijn en die zijn bekroning vindt in de tien geboden en de ethische voorschriften van Leviticus 19, waaronder 'Heb uw naaste lief als uzelf, Ik ben de Eeuwige' (dat laatste hoort erbij en stempelt deze 'gulden regel' als een boven individuele overtuiging uitgaand, wortelt het in het transcendente).
De tweede bijdrage is het besef van dat het individu - en ruimer gesteld ieder zijnde - gebed is in relaties, alle fenomenen staan in een context. De mens kan niet los gezien worden van zijn medemens.
Is het een toeval dat de bijdrage van vele joodse wetenschappers juist samenhangt met dat besef van relationaliteit?
Einstein introduceerde de positie van de mens als observator als een factor in de natuurkunde (de relativiteitstheorie). Levinas wees nadrukkelijk op de Ander/het Andere als onmisbaar element in de filosofie

RC 031009

maandag 8 september 2008

afscheid

Soms kan de emotie je opeens overvallen.
Laatst had ik dat, toen ik op de televisie Joris Linsen (in zijn programma
Hello Goodbye) op Schiphol een Surinaamse familie zag interviewen, die oma wegbracht voor de vlucht naar Paramaribo. De vrouw was al heel oud, over de negentig, en nog helemaal bij de pinken. Haar gerimpelde bruine kopje werd bekroond door wit kroeshaar en haar neus werd bezeten door een bril met enorme glazen. Ze gaf nog snedige antwoorden aan de interviewer. Omringd was ze door een hele club familie, dochters, zonen, kleindochters en kleinzonen en een flink aantal achterkleinkinderen. Allemaal stonden ze in tranen om hun geliefde omaatje heen; het was duidelijk, dat ze terugging naar Suriname om daar in haar land van herkomst te sterven.
Het duurde niet lang of ik of ook mijn borst zwol van een diep verdriet, waterlanders liepen over de wangen, alsof ik mijn eigen oma zag vertrekken, voorgoed, om haar nooit meer terug te zien.

En eigenlijk was dat ook zo. Het Surinaamse omaatje leek op mijn eigen oma, de moeder van mijn moeder. Ze had ook een vrij donkere huid, bijna wit kroeshaar en grote diepbruine joodse ogen. In haar laatste jaren, toen ze bijna negentig was, had ze een bril op met sterke glazen , waarachter grote koeienogen mij trouwhartig aankeken. Sterk vermagerd, uitgemergeld, zat ze in haar leunstoel in de serre van het huis in Scheveningen, te wachten op de dood. De stoel tegenover haar was al jaren door haar man, mijn grootvader, verlaten. Af en toe kwam ik op bezoek, het was begin zeventiger jaren in de periode dat ik aan opiaten was verslaafd om onbegrepen innerlijke pijnen te verdoven; een goed deel van mijn inkomen ging daaraan op. Die bezoeken aan mijn grootmoeder waren beladen met schandalig opportunistische bedoelingen haar te bewegen mij geld te geven of te lenen. Altijd deed ze dat, want ik was haar lievelingskleinzoon.
Dat komt omdat wij samen in het jappenkamp zaten.

Wie drieën, grootmoeder, toen al om en bij de zestig, mijn moeder, amper twintig, en ik, een kleuter, zaten samen in een aantal kampen op Java. Mijn moeder moest zwaar werk doen, slavenarbeid, en werd soms dagenlang gestraft of ze lag weken in een ziekenbarak. Later zei ze tegen mij: 'voor mij was het een geluk, dat grootmoeder bij ons was; omdat zij te oud was, werd ze door de Jap steeds ontzien, als er narigheid was. Zodoende kon ze steeds op jou passen. Daardoor heeft ze ook steeds voor jou een ander (en heviger) gevoel gehad, dan voor de andere kleinkinderen. En kon je in haar ogen geen kwaad doen'.

Die beschrijving is denk ik een understatement: in hevige momenten van angst, verbijstering, verwarring, verlating had ik toch nog altijd mijn grootmoeder, ze was de constante factor, een plaats van troost, een baken van vertrouwdheid. In het najaar van 1945 waren wij weer in Bandung teruggekeerd, grootmoeder was maar net aan de dood ontsnapt en lag in het ziekenhuis.. In de maand december konden mijn moeder en ik onverwacht uit Bandung vertrekken naar mijn vader in India. Spoorslags en in aller ijl werden wij in een legertruck geladen en in convooi door gevaarlijk gebied naar het vliegveld gebracht, waar de Dakota stond die ons naar Batavia zou brengen. Tijd voor een uitgebreid afscheid was er niet. Plotseling weg van mijn grootmoeder moet ik gedacht hebben, dat vertrouwde gezicht zal ik nooit meer terugzien, die lieve oma met haar grote, bezorgde bruine ogen, boordevol onvoorwaardelijke liefde, voor altijd gaan wij weg van haar; als kleuter had ik nog maar een heel beperkte tijdshorizon.
Ik kan mij dat overhaaste vertrek niet in beelden herinneren, maar als een pijnlijke gevoelslaag moet het naar de diepte zijn gezonken. Een onbegrepen pijn die ik later weer met opium trachtte te lenigen.

Nu meer dan zestig jaar later stromen de tranen over dat afscheid.

8 sept 2008

zaterdag 28 juni 2008

Noam Chomsky en Israël


Noam Chomsky en Israël

Laatst zag ik een interview met Noam Chomsky, de beroemde linguist en politieke criticaster van Israel en de USA. Ik verbaasde mij over zijn rabiate kritiek op Israel, temeer daar hij stelde dat hij in zijn jeugd een zionistische activist was; verder stelde hij, dat zionisme inhield, dat je tegen een Joodse staat was. Daarom heb ik - zij het snel en oppervlakkig - op internet wat bij elkaar gesurfed vanuit de vraag hoe dat nu zat met Chomsky en het zionisme. Veel info vond ik op een site van het MIT.

Dat gaf een kijkje in de complexe wereld van Joodse zionistische groepen voor en vlak na de Tweede Wereldoorlog in de Verenigde Staten en het toenmalige Palestina. En dan blijkt hoe de meeste zionistische groepen in die jaren diep geworteld waren in het socialisme en dan vooral het communisme in zijn verschilde gedaanten, Trotskisme, Leninisme, Stalinisme en ook anarchisme. Een van die groepen, die vooral aan de amerikaanse universiteiten floreerde was 'Avukah' (fakkel), een andere was 'Hashomer Hatzair', die in vele landen en ook in de US veel aanhang had. In die groepen was het socialistische ideaal belangrijker dan Joods nationalisme, dat zelfs afgewezen werd als een kapitalistische uitwas.
In het spectrum van opvattingen was aan de ene pool nog wel plaats voor een Joodse staat in Palestina, maar dan op socialistische basis met een bevolking waarin Joden en Arabieren geheel gelijkwaardig zouden samenwerken. Aan de andere pool was men tegen een Joods karakter van de natie: het zou een neutrale staat moeten zijn voor zowel Joden als Arabieren. Er was vooral voor de oorlog - ondanks de toen al bestaande spanningen en terroristische voorvallen - nog hooggestemd idealisme over hoe een Joodse voorhoede de Arabieren uit hun feodale toestand zouden kunnen bevrijden.

Chomsky was geen lid van deze groeperingen maar er wel aan gelieerd en erdoor beinvloed door zijn intellectuele vrienden.
Toen de staat Israël werd gesticht in 1947/1948 was hij tegen. Hij was bang dat de socialistische instellingen zouden verdwijnen en dat het binationale karakter van Palestina geen kans meer zou maken en zou wijken voor een overheersend Joodse en door de Joodse religie bepaalde staat. Toen hij korte tijd in Israël woonde, in 1953 en dacht over vestiging aldaar, zag hij dat niet-Joden makkelijk gemarginaliseerd werden.
Tot zover deze inventarisatie van Chomsky's zionistische achtergrond.

Gezien Chomsky's uitlatingen in het vermelde interview lijkt het of hij de anarchistisch-zionistische idealen uit begin-veertiger jaren van de vorige eeuw nog onveranderd als meetlat gebruikt om de staat Israël te beoordelen.
Al in december 1947 sloeg het uur van het compromis: toen de onafhankelijkheidsverklaring in aller ijl moest worden gesmeed zag Ben-Gurion zich gevangen tussen religieuze gedelegeerden, die eisten dat de Eeuwige zou worden vermeld en marxisten die daar niets van moesten hebben; Ben-Gurion vond het compromis door te in de verklaring op te nemen 'ons vertrouwen in de Rots van Israël'.

Intussen heeft Israël zich ver verwijderd van die natie van socialistische kibboetsen, pioniers en idealisten. Chomsky merkte bitter op, dat Israël is veranderd in een kleine replica van van het rücksichtloos kapitalistiche Amerika. De pioniers ploegen niet meer bezield door een socialistisch ideaal in weerbarstige grond, eten niet collectief in de gezamenlijke eetzaal en staan de kinderen niet meer af ter collectieve opvoeding.

Israël is overgeschakeld van het zionistisch ideaal naar een koortsig kapitalisme. Nieuwe technologieën spelen daarbij een belangrijke rol.
New York Times columnist Thomas Friedman, op bezoek in Israel, meldt in een column van 8 juni, hoe de booming business van de IT technologie volgens hem de garantie vormt voor overleving in het boze Midden-Oosten: Israël is overgeschakeld van sinaasappel op software, van Jaffa op Java. Internationale concerns van naam investeren in Israëls digitale ondernemingen en stichten research en development afdelingen.
Na de USA, Europ en China trekt Israël het meeste durfkapitaal ($ 572 miljoen, 1/3 van Europa en niet veel minder dan China) aan voor investeringen in startende ondernemingen.

Op een of andere manier kan ik de bitterheid van Chomsky begrijpen. Niet inzover het betrekking heeft op het niet gerealiseerd zijn van een of andere zionistische vorm van communisme, marxistisch-leninisme of anarchisme, zaken die hopeloos gefaald hebben als menselijke samenlevingsprojecten. Wel inzoverre het ideaal van een humanistische samenleving waar religie, nationaliteit, afkomst geen barriere vormen voor het in gelijkwaardig werken aan een gemeenschappelijke welvaart en een wederzijs welzijn verre van verwezenlijkt zijn.

Maar ook kan ik een gevoel van trots niet vermijden, als ik lees hoe het vernuft in Israël toch steeds weer nieuwe wegen vindt om zich te manifesteren in produkten die wereldwijd hun nut bewijzen en afzet genereren.
Maar dan houdt ik mijn hart weer vast en vrees voor het doorzetten van het amerikaans kapitalisme in een ongebreideld en onspiritueel materialisme, dat geen oog heeft voor andere zaken dan de eigen lust en luxe. Het religieus isolationisme en het extreme exclusivisme van de Charedim biedt daar toch geen oplossingen voor. Een middenweg, waarin moderniteit zich paart aan enige erkenning van een transcendentale bedoeling met Jodendom, Israël en de wereld, daarin moet het toch gezocht worden.

Het moet iets te maken hebben de opdracht aan de Israëlieten in Ex. 19:6 om een heilig volk te zijn. Israël - zowel de staat als het internationale Jodendom, het klal Jisraeel - heeft een missie in de wereld, een taak die uiteindelijk ten goede is. Een soort Jesajaanse visie moeten we niet kwijt raken; niet zozeer hoeft dan niet de leeuw naast het lam te liggen - laat de leeuw de essentie van zijn leeuw zijn behouden en ook het lam - , maar een groter wonder zou zijn dat Israël in vrede en vreugde met zichzelf samenleeft en, last but not least, met Arabieren en Iranezen en een zegen kan zijn voor de omwonende naties.
Dat is natuurlijk nog heel ver weg, maar onvermijdelijk leidt de weg daarheen.

Wat ik Chomsky kwalijk neem is dat zijn hart voor Israël zo kil is en dat zijn zionistische desillusie stremt tot extreme standpunten, waar uiterst links en uiterst rechts elkaar lijken te raken.

RC 28 juni 2008

woensdag 19 maart 2008

engelen

de liefde splinters bliksem
boorden zich in zand, engelzaad
dat was ooit voor het begin

nu hokken verloren achter uniformen van leerhuid
verscholen in karaktervlees de engelen,
vergeten achter maskers van staal,
gezegeld met rode hars
gedoofd in pluche bandages,
smeulen ze nog
schroeien een pijnpunt
een steek in de zon
een barm in het hart

ook in mij in jou
boezemen ze ruimte
bloesemen uitslag
zweren ze geestig de leegte
ijlen een rebus

vrij me ijver me los verlos mij

zaterdag 15 maart 2008

Easter and Pesach

This is my first entry in this blog.
I intend to write in English, though I don't exclude the possibiltity of posting some Dutch lines, my mother tongue.

An appropiate subject is the coming holiday of Easter and for this occasion I introduce an earlier written outcry about religious entanglement, focussing on Jesus. Thus it goes.

Easter and Pesach are coming soon. Jesus.
Jesus: what demonic warp has inculcated for ages upon the minds of that part of mankind, that is denominated Christian. What fiendish crack runs through twenty centuries of Christianity. When one comes to think of it, what absurdity, what strange twist the Christian power politics and religious zeal has given to Jesus and his compatriots, the Jews…
The gifts of the Jews on a religious and spiritual level to mankind are many.Not the least is the notion of a divinity, that is not embodied in a host of idols, but which is characterized by a universal oneness, emanating the qualities of justice, love, compassion and demanding of his people to pursue likewise and to deal with each other in a decent manner.All this recorded in the Torah, the Prophets, etc.

No doubt Jesus was in this tradition a man with unequalled qualities as an original master and a teacher with a renovating message.He may be considered a second gift, a teacher whose Jewish message had the quality of appealing beyond the scope of the Jewish audience.
Yes, a cruel fate befell to him in the midst of religious and political turbulences of its time. Most probably he was the victim of the ayatollah's of that time, the Sadducee priest caste, whose bastion was the temple in Jerusalem. They were tolerated by the Romans at the price of keeping the populace subdued. Of course they felt menaced by the forceful message of Jesus and no doubt they had the Romans on their side, the Romans who didn't want to run any risk at political unrest.Probably the Sadducee priest succeeded in mobilizing a mob roaming along the Jerusalem alley's.

But equally probably the greater part of the inhabitants of Judea and Galilee formed an inquisitive, if not sympathetic audience to Jesus, many of them consoled by his practical though not soft teaching of honesty and compassion and many longing for freedom from the Roman suppression and harbouring expectations of Jesus being a liberator of the Roman yoke.

The whole process found its logical culmination during Pesach, the holiday of freedom, in which the Jews commemorate their liberation from the Egyptian suppressors of the past.Fear for riots and uprising played an decisive role in the minds of the Romans and their Sadducee allies.Maybe Jesus was sweeped up in a process beyond his reckoning, maybe he consciously used the process to explain with his life that spiritual power far surpasses the worldly power of the rulers of the moment and that the kingdom of God is not to be built on suppression and politics of violence.
Nevertheless: an event like the crucifixion of Jesus, incisive, sorrowful and distressing as it may have been, is an event to be found in all times and in all nations.( Examples can be found all throughout history, examples in which in many cases the Christian Church is the perpetrator.) And the heroic, noble, dignified way Jesus endured his fate is to be deeply respected, but it is not unique.

But then - after the crucifixion - the process took a momentum not foreseen or intended by Jesus. Disciples like Paul and John made him the Messiah, the Son of God and in the course of time in the eyes and opinion of the brand new Church - given a fateful boost by the emperor Constantine - all these unthankful Jews became the murderers of the Son of God, though by murdering him they were instrumental in making it possible for this newly forged Christ to take upon his shoulders the sins of especially the non Jews.

This is a paradoxical, and unintentional third gift of the Jews to mankind: the drama of a (super)human scapegoat, making it possible for many humans to relief the depths of their heart of a profound feeling of guilt.For this poignant and sorrowful gift the Jews had to pay dearly.
The event of the crucifixion has been simplified, deformed, warped to a kind of myth, apparently satisfying a profound need for redemption of a guilt deeply seated in the (unconscious part of the) soul. For dealing with this guilt a new myth was needed and - alas for the Jews - found in the myth in which Jesus figured as the redeeming holy victim. The myth also required demonical perpetrators on whose back the botttled up guilt could be projected: the Jews. So far for the spiritual-psychological side of the matter; the previous paragraph is a book in a nutshell.I leave aside the political Church interests of detaching the Christian belief from its Jewish roots which have played a paramount role.All this is superbly unravelled in the book "The sword of Constantine" by James Carroll

The common denominator of Easter and Pesach is the renewal of nature and freeing of the soul of old burdens, the liberation from slavery, be it from factual or existential guilt or social suppression.So I wish you, reader, a refreshing renewal of the soul, may you be freed of oppressive feelings and patterns without needing fellow men as scapegoats.

March 15 2008